Genomics zijn een hulpmiddel om informatie te krijgen over de eigenschappen van runderen. Toch zijn er veehouders die zich afvragen: wat is de waarde van genomics ten opzichte van dochterinformatie? De erfelijkheidsgraad van een kenmerk is hierin een belangrijke factor.
Laten we eerst eens kijken hoe een fokwaarde eigenlijk wordt bepaald. Waar halen we de informatie vandaan om te concluderen dat een stier 107 voor uiergezondheid scoort? Daarvoor hebben we drie bronnen beschikbaar:
- de verwachtingswaarde
- genomics
- dochterinformatie
Een fokwaarde staat of valt met zijn betrouwbaarheid. In de fokwaardeschatting wordt die betrouwbaarheid berekend door de bijdrage van de drie informatiebronnen te combineren.
De betrouwbaarheid van de verwachtingswaarde is gebaseerd op de ouders van een dier. De genomic fokwaarde heeft een eigen betrouwbaarheid. De betrouwbaarheid van de dochterinformatie is gebaseerd op het aantal dochters met prestaties.
Hoe betrouwbaar is elke bron?
We hebben dus drie bronnen met elk hun eigen mate van betrouwbaarheid. Die kunnen we niet zomaar optellen. Als alle drie de informatiebronnen een betrouwbaarheid hebben van 50% zou dat opgeteld een betrouwbaarheid van 150% opleveren.
We willen de drie bronnen eerlijk met elkaar kunnen vergelijken. Als hulpmidddel introduceren we een rekeneenheid: het aantal dochters. Daarmee kunnen we dan ook de betrouwbaarheid van bijvoorbeeld een genomic fokwaarde uitdrukken. Het aardige van deze methode is dat we de berekende aantallen dochters van alle drie de bronnen gewoon kunnen optellen.
Voor een stier met dochters en een genomic fokwaarde kunnen we het totaal aantal ‘dochters’ verkrijgen door de dochters van de drie informatiebronnen (verwachtingswaarde, genomics en dochters) op te tellen. Het totaal aantal dochters kunnen we dan weer terugrekenen naar een gecombineerde betrouwbaarheid.
Invloed van de erfelijkheidsgraad
Naast het aantal dochters heeft ook de erfelijkheidsgraad invloed op de betrouwbaarheid van fokwaarden. De erfelijkheidsgraad bepaalt het gewicht van elke dochter in de betrouwbaarheid. Bij een hoge erfelijkheidsgraad voegt elke dochter meer betrouwbaarheid toe dan bij een lage erfelijkheidsgraad. Voor een kenmerk met een hoge erfelijkheidsgraad zijn dus relatief weinig dochters nodig om een betrouwbare fokwaarde te krijgen en vice versa.
1. Hoge erfelijkheid: melkproductie
In tabel 1 staan voorbeeldcijfers voor het kenmerk kilogrammen melk (melkproductie). Voor deze tabel zijn drie aannames gemaakt. Ten eerste heeft de verwachtingswaarde een betrouwbaarheid van 33%, wat ongeveer de gemiddelde betrouwbaarheid van een oudergemiddelde is. Een betrouwbaarheid van 33% vertaalt zich in ongeveer 3 dochters. Ten tweede is de betrouwbaarheid van de genomic fokwaarde 70% (wat staat voor 14 dochters). Ten derde, de erfelijkheidsgraad van melkproductie is 0,57.
Tabel 1: Voorbeeldcijfers voor de relatieve invloed van de drie informatiebronnen van de fokwaarde melkproductie (dochters, genomic fokwaarde en verwachtingswaarde; VW) bij toenemend aantal dochters.
relatief gewicht | ||||
aantal dochters | betrouwbaarheid (%) | dochters | genomics | VW |
0 | 74 | 0,00 | 0,83 | 0,17 |
(omslagpunt) 14 | 84 | 0,45 | 0,45 | 0,10 |
15 | 84 | 0,47 | 0,44 | 0,09 |
50 | 92 | 0,75 | 0,21 | 0,04 |
100 | 95 | 0,85 | 0,12 | 0,03 |
150 | 97 | 0,90 | 0,08 | 0,02 |
300 | 98 | 0,96 | 0,03 | 0,01 |
Als een stier nog geen dochters heeft, wordt de betrouwbaarheid van de fokwaarde voor 83% bepaald door de genomic fokwaarde, de resterende 17% door de verwachtingswaarde.
Het omslagpunt waarbij dochterinformatie belangrijker wordt dan genomics ligt bij 14 dochters. Boven de 14 dochters neemt de invloed van genomics in de fokwaarde melkproductie rap af. Bij 50 dochters bepaalt de genomic fokwaarde nog maar 21% van de betrouwbaarheid, bij 150 dochters is de invloed gedaald tot onder de 10%. Een schare van 150 dochters bepaalt voor 90% de betrouwbaarheid van de fokwaarde melkproductie.
Figuur 1. Betrouwbaarheid van de fokwaarde melkproductie bij toenemend aantal dochters. De gekleurde vlakken tonen het relatieve gewicht van de drie informatiebronnen (dochters, genomics en verwachtingswaarde) binnen de betrouwbaarheid
Wat zien we?
Opvallend is dat de invloed van genomics en oudergemiddelde snel afneemt, zodra de eerste dochters aan de melk komen. De fokwaarde melkproductie wordt voor een genomic stier met dochters al gauw voornamelijk bepaald door dochterinformatie.
Nu is de situatie bij melkproductie in zoverre ideaal, dat melkproductie een hoge erfelijkheidsgraad heeft (h2 = 0,57). Een beperkt aantal dochters zegt al relatief veel over de fokwaarde. Bij een aantal kenmerken, zoals vruchtbaarheid, is de situatie minder ideaal.
2. Lage erfelijkheid: vruchtbaarheid
In Tabel 2 is hetzelfde gedaan als in Tabel 1, alleen nu voor de vruchtbaarheidsindex. Die heeft een erfelijkheidsgraad van 0,08. De gemiddelde betrouwbaarheid van de verwachtingswaarde is maar 23%. Door de lage erfelijkheidsgraad staat dit voor 15 dochters. De betrouwbaarheid van de genomic fokwaarde is 62%. Dat is lager dan de betrouwbaarheid van genomic melkproductie, maar relatief hoog vergeleken met de erfelijkheidsgraad van vruchtbaarheid. Uitgedrukt in aantal dochters komen we op een getal van 80 dochters.
Tabel 2: Voorbeeldcijfers voor de relatieve invloed van de drie informatiebronnen van de fokwaarde vruchtbaarheid (dochters, genomic fokwaarde en verwachtingswaarde; VW) bij toenemend aantal dochters.
relatief gewicht | ||||
aantal dochters | betrouwbaarheid (%) | dochters | genomics | VW |
0 | 66 | 0,00 | 0,85 | 0,15 |
15 | 69 | 0,14 | 0,73 | 0,13 |
50 | 75 | 0,35 | 0,55 | 0,10 |
(omslagpunt) 80 | 78 | 0,46 | 0,46 | 0,08 |
100 | 80 | 0,51 | 0,41 | 0,08 |
150 | 83 | 0,61 | 0,33 | 0,06 |
300 | 89 | 0,76 | 0,20 | 0,04 |
900 | 95 | 0,90 | 0,08 | 0,02 |
1.500 | 97 | 0,94 | 0,05 | 0,01 |
6.000 | 99 | 0,98 | 0,02 | 0,00 |
Vergeleken met melkproductie (Tabel 1) zien we dat het relatieve gewicht van dochterinformatie minder snel toeneemt. Het omslagpunt, waarop dochterinformatie belangrijker wordt dan genomics, ligt nu bij 80 dochters (dat was 14 dochters bij melkproductie). Als een stier 150 dochters heeft, wordt een derde van de fokwaarde door genomics bepaald. Dochterinformatie bepaalt ruim 60% van de fokwaarde. Pas bij 700 dochters of meer gaat het gewicht van de genomic fokwaarde onder de 10%.
In Figuur 2 is het verloop van de betrouwbaarheid voor vruchtbaarheid afgezet tegen het aantal dochters. We zien dat voor vruchtbaarheid het relatieve gewicht van genomics langer hoog blijft. Door de lage erfelijkheidsgraad voegt elke dochter extra minder informatie toe dan bij melkproductie.
Neem bijvoorbeeld een stier met 50 dochters. Inclusief een genomic fokwaarde is de betrouwbaarheid van de vruchtbaarheidsindex 75% (zie Tabel 2). Zonder de genomic fokwaarde zou de betrouwbaarheid maar 57% zijn.
Figuur 2. Betrouwbaarheid fokwaarde vruchtbaarheid bij toenemend aantal dochters
De gekleurde vlakken geven het relatieve gewicht weer van de drie informatiebronnen (dochters, genomics en verwachtingswaarde) binnen de betrouwbaarheid.
Conclusie
Bij hoog erfelijke kenmerken zoals melkproductie neemt het belang van de genomic fokwaarde snel af. De kracht van genomics is in dit geval dat heel jonge stieren, met geen of weinig dochters, kunnen worden onderscheiden. Bij een relatief klein aantal dochters zal de fokwaarde van een stier al grotendeels bepaald worden door de prestatie van de dochters.
Bij kenmerken met een lage erfelijkheidsgraad ligt het anders. Dan blijft de genomic fokwaarde langer van relatief belang voor de totale fokwaarde. Dit komt doordat dochters wegens de lage erfelijkheidsgraad minder informatie toevoegen aan de fokwaarde van een stier.
Met name voor laag erfelijke kenmerken is de genomic informatie een belangrijke bron van informatie, zelfs voor stieren met een behoorlijke schare dochters.
Leave a Reply