Een sterk op productie gerichte fokkerij vertaalde zich tot vijftien jaar geleden in een teruglopende vruchtbaarheid. Met de opname van vruchtbaarheid in de NVI is de negatieve trend gekeerd.
De Coöperatie CRV gaat weer met de leden in gesprek over het fokdoel. De uitkomsten kunnen aanleiding zijn om nieuwe kenmerken te ontwikkelen, de keuringsstandaard aan te passen of de formule voor de NVI te actualiseren. In deze serie tonen we de resultaten van het fokbeleid en volgen we de discussie.
Uit een analyse van de statistieken van de Coöperatie CRV voor het kenmerk vruchtbaarheid komt een opvallende ontwikkeling naar voren. In figuur 1 en 2 is te zien dat in zowel de zwartbonte als de roodbonte Nederlandse en Vlaamse holsteinpopulatie tot zo’n 15 jaar geleden de tussenkalftijd langzaam maar zeker opliep.
Vanaf 2004 stabiliseerde dit kengetal enkele jaren min of meer en daarna werd een sterk dalende lijn ingezet. In de figuren is per geboortejaar de verandering van de genetische aanleg van de stamboekdieren vergeleken met de verandering in gerealiseerde tussenkalftijd door dezelfde dieren. Daarom stopt de lijn voor gerealiseerde tussenkalftijd ook in 2015. Van dieren die na dit jaar zijn geboren, zijn nog onvoldoende gegevens bekend om een gemiddelde tussenkalftijd over drie lactaties te kunnen berekenen. ‘De lengte van de tussenkalftijd wordt natuurlijk niet alleen door fokkerij bepaald, maar ook door management’, nuanceert Jos Buiting, manager stamboekzaken bij Coöperatie CRV, de cijfers. ‘Maar de ontwikkeling van de gerealiseerde tussenkalftijd loopt wel opvallend parallel aan de genetische ontwikkeling’, stelt hij vast.
Negatieve trend gekeerd
Deze trend heeft volgens Buiting alles te maken met de aandacht voor vruchtbaarheid in het fokdoel. ‘In de jaren negentig was het fokdoel vooral gericht op productie en liep de tussenkalftijd van jaar tot jaar op.’ In 1997 introduceerde het NRS een fokwaarde voor vruchtbaarheid en werd de negatieve trend tot stilstand gebracht. Pas nadat vruchtbaarheid in 2007 voor ongeveer 8 procent de NVI ging bepalen, werd een daling ingezet. ‘In de fokdoeldiscussie van 2011 kwam vruchtbaarheid als belangrijk aandachtspunt naar voren. Naar aanleiding van deze discussie werd het belang van vruchtbaarheid in de NVI verhoogd tot ruim 13 procent en sinds 2018 is het aandeel 16 procent. ‘Ondanks dat vruchtbaarheid genetisch negatief is gekoppeld aan productie, lukt het veehouders om de productie van hun koeien te verhogen en de vruchtbaarheid te verbeteren’, constateert Buiting. ‘Dit bewijst dat aandacht voor een kenmerk in het fokdoel loont.’
Leave a Reply