De betrouwbaarheid geeft aan hoeveel informatie in de fokwaarde is verwerkt. Voor fokwaarden van dochtergeteste stieren zijn we gewend betrouwbaarheden van 80 procent of meer te zien, maar hoe zit dat bij koeien?

In tegenstelling tot stieren krijgen de meeste koeien slechts enkele nakomelingen die voor een hogere betrouwbaarheid zorgen. Wel kan de eigen prestatie meegenomen worden. De volgende informatiebronnen beïnvloeden de betrouwbaarheid van een individuele koe:

– eigen prestatie
– ouders
– nakomelingen
– erfelijkheidsgraad
– genomics

Voorbeeld
Als beide ouders van een vaars 99 procent betrouwbare fokwaarden zouden hebben, zou de betrouwbaarheid van de verwachtingswaarde maximaal 50 procent zijn. Maar meestal heeft de moeder alleen proefmelkingen en eventueel nakomelingen, en daarmee een lagere betrouwbaarheid. Dan begint het dier met een betrouwbaarheid van ongeveer 37 procent voor de verwachtingswaarde.

Zodra de vaars heeft afgekalfd, stijgt de betrouwbaarheid door de eigen prestatie naar ongeveer 54 procent aan het einde van de eerste lactatie, ongeveer 59 procent aan het einde van de tweede lactatie en ongeveer 61 procent aan het einde van de derde lactatie.

Het toevoegen van de eigen prestatie aan de fokwaarde heeft dus veel invloed op de betrouwbaarheid en de fokwaarde van het dier, omdat het dier meer kan afwijken van de verwachtingswaarde. Zodra een koe een of meerdere dochters met eigen prestaties in de eerste lactatie heeft, stijgt de betrouwbaarheid verder naar 65 procent en hoger.

Kracht van genomics
Heeft een dier wel een genomicsfokwaarde maar nog geen eigen prestaties, dan is de betrouwbaarheid vergelijkbaar met een koe met drie afgesloten lactaties. Dit is ongeacht de leeftijd van het dier en geldt dus zowel voor een kalf van een maand oud als voor een dekrijpe pink. Door het gebruik van genomics is dus met meer zekerheid te zeggen wat de genetisch meest waardevolle dieren zijn om mee verder te fokken.

 Lees het hele artikel (pdf)

 Meer achtergronden van de fokkerij